deserteur
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- de·ser·teur
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wegloper’ voor het eerst aangetroffen in 1688 [1]
- Naamwoord van handeling van deserteren met het achtervoegsel -eur [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | deserteur | deserteurs |
verkleinwoord | deserteurtje | deserteurtjes |
Zelfstandig naamwoord
- (militair) een militair die uit eigen wil zijn legeronderdeel in de steek laat
- De deserteur werd gepakt en voor de krijgsraad gesleept.
- iemand die zijn eigen club verraad
- Twee foute renners treffen elkaar in de finale van de wedstrijd, Niki Terpstra is de foute man voor Pieter Weening, want veel te snel in de eindsprint. Weening is de foute man voor Terpstra, want die is van het Rabo-blok dat de overwinning niet weg wil geven. Dan blijkt Weening toch de juiste man voor Terpstra. Hij neemt over en de voorsprong loopt op tot 40 seconden. Voor de Rabo-regisseurs is Weening opeens de meest foute renner van de ploeg. Een deserteur is pas een volwaardige deserteur als hij verliest. Ondeugend zijn mag, maar dan wel met een bloementuil in de hand. Arme Pieter, hij kreeg de volle laag. Een kop van jut op de kermis was er niets bij.[4]
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord deserteur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "deserteur" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "deserteur" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ deserteur op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Peter Winnen 29 juni 2010
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be