Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • denk·spoor
Woordherkomst en -opbouw
1. en 2. enkelvoud meervoud
naamwoord denkspoor denksporen
verkleinwoord denkspoortje denkspoortjes

Zelfstandig naamwoord

het denkspooro (het)

  1. overweging, idee, redenering, mogelijke oplossing
    • De railsector is toe aan een nieuw denkspoor voor arbeidsveiligheid. 
    • Het kan een interessant denkspoor zijn voor onze bedrijfsterreinen. 
Synoniemen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be