Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • den·ke·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen denkelijk denkelijker denkelijkst
verbogen denkelijke denkelijkere denkelijkste
partitief denkelijks denkelijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

denkelijk

  1. van iets of iemand dat je het je makkelijk kunt indenken
    • Toch snap ik niet waarom ze mijn Q2 hebben verjongd met grotere lichtmetalen velgen, sportstoelen, aluminium decoratielijsten en een racy sportstuur met afgeplatte onderkant. Het doelgroepwensdenken is schrijnend. Op de Audi-site staat de auto afgebeeld naast een romantische hipster met een hoedje, een gescheurde spijkerbroek en een wereldbol onder de arm, symbool van kosmopolitisme denkelijk. Vrienden uit Ingolstadt, die baard hééft helemaal geen auto, hij weet niet eens wat een Audi is. Ik durf te wedden dat geen koper jonger wordt dan 40 en geen Q2 ooit harder rijdt dan 130. Het babyboomgeluk dat vader Drees bevocht met machtige pensioenen heeft geen haast. Het percentage 50 Plus-stemmers onder Q2-rijders ligt vast hoog. Met een SUV’je van ruim 53 mille onder je kont wil je best knokken voor verworven rechten.[2] 
    • Een mea culpa of een nieuwe egomane act met het personage Stapel in de hoofdrol? Dat oordeel wisselt per passage en denkelijk ook per lezer. Dit boek is uiteindelijk allebei tegelijk, en daarom geeft het waarschijnlijk een redelijk adequaat beeld van hoe de hoofdpersoon tot zijn daden kwam. Diederik Stapel blijkt een man die niet alleen zijn onderzoeken, maar ook zichzelf steeds weer moet verzinnen.[3]  
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen


Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. denkelijk op website: Etymologiebank.nl
  2. NRC Bas van Putten 7 april 2017
  3. NRC Maartje Somers 30 november 2012