delving
- del·ving
- Naamwoord van handeling van delven met het achtervoegsel -ing.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | delving | delvingen |
verkleinwoord | delvinkje | delvinkjes |
de delving v
- het delven
- (verouderd) het graven
- Sommige willen, dat eene delving van 3 ſteken diep altoos genoeg is, hoe de Aarde ook in meerder diepte mogte geſtelt ſyn, dewyl de Wortels der Bomen ſelden dieper in de Aarde gaan... [1]
- Het woord delving staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Knoop, Johann Hermann (1753). Beschouwende en werkdadige hovenier-konst of inleiding tot de waare oeffening der planten, p. 121. Uitg.: Abraham Ferwerda.