• del·ving
enkelvoud meervoud
naamwoord delving delvingen
verkleinwoord delvinkje delvinkjes

de delvingv

  1. het delven
  2. (verouderd) het graven
    • Sommige willen, dat eene delving van 3 ſteken diep altoos genoeg is, hoe de Aarde ook in meerder diepte mogte geſtelt ſyn, dewyl de Wortels der Bomen ſelden dieper in de Aarde gaan... [1]