decimeren
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- de·ci·me·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ter dood brengen, uitdunnen’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afgeleid van het Franse décimer (met het voorvoegsel de-) met het achtervoegsel -eren [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
decimeren |
decimeerde |
gedecimeerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
decimeren
- overgankelijk sterk in aantal terugbrengen, gewoonlijk door afslachting
- De Romeinen decimeerden als straf een bevolkingsgroep door iedere tiende persoon te doden.
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1.sterk in aantal terugbrengen, gewoonlijk door afslachting
Gangbaarheid
- Het woord decimeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "decimeren" herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "decimeren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ decimeren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be