• dank·je·wel

dankjewel

  1. een uiting van dank in een informele situatie
    • Dankjewel! zei hij toen hij zijn glas bier in ontvangst nam. 
enkelvoud meervoud
naamwoord dankjewel dankjewels
verkleinwoord - -

het dankjewelo

  1. de daad van het bedanken
    • Na een hartelijk dankjewel nam hij afscheid en ging naar huis. 
     Ze liep naar Heleen toe en omhelsde haar. (...) 'Dankjewel,' fluisterde Heleen.[1]
  1. Als tussenwerpsel of naamwoord wordt dit woord aaneengeschreven, maar in zinsneden kunnen de drie delen ook losgeschreven worden.
    • (Ik) dank je wel dat je dat voor mij hebt willen doen. 
93 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]