• dank·baar
  • Afgeleid van dank met het achtervoegsel -baar.
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen dankbaar dankbaarder dankbaarst
verbogen dankbare dankbaardere dankbaarste
partitief dankbaars dankbaarders -

dankbaar

  1. erkentelijk voor ontvangen hulp
    • Hij kreeg een briefje van de dankbare begunstigde. 
    • Alles draait in dienst in Baptistenkerk om het thema dankbaarheid. Of het nu het gebed, de preek, een klein toneelspel of de tekst van psalmen, gezangen en liederen, is, alles daat erom dat mensen in het leven dankbaar moeten zijn. [1] 
  2. bereid aangeboden hulp te aanvaarden
    • Hij maakte dankbaar gebruik van het aanbod. 
  3. (van zaken) de moeite lonend
    • Meehelpen met het wikiwoordenboek is een dankbare bezigheid. 


dankbaar

  1. erkentelijk voor ontvangen hulp
     Ik vond het mooi om te zien dat ze mijn situatie begreep en een onderscheid kon maken tussen hoofd- en bijzaak. Ik zou vaak dankbaar aan haar advies terugdenken als ik weer eens met een nog volle fles bij een riviertje aankwam.[2]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  1. Tubantia 08-11-07 Basisscholen Westerhaar vieren Dankdag
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
  • dank·baar
  • Afkomstig van het Middelhoogduitse bijvoeglijke naamwoord dancbære, dat van het Oudhoogduitse bijvoeglijke naamwoord thancbāri komt
  • Pennslyvania-Duits bijvoeglijk naamwoord met het achtervoegsel -baar

dankbaar

  1. dankbaar
    «Ich bin arrig dankbaar as mir mei Grossmudder fer so lang ghat hen.»
    Ik ben erg dankbaar dat we mijn grootmoeder zo lang hebben gehad.