Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dag·taak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dagtaak dagtaken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dagtaak v/m [1]

  1. het werk dat men iedere dag moet doen en dat de volle dag duurt
    • Aan een overvolle inbox hebben we al snel een dagtaak. Hoe erg is dat eigenlijk? En wat kun je eraan doen?[2] 
  2. een werkje dat een dag kost

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Marloe van der Schrier 29 november 2016
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be