Nederlands

 
2.dagmaat
1. steendagmaat
2. kozijndagmaat
3. deurdagmaat
Uitspraak
Woordafbreking
  • dag·maat
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dagmaat dagmaten
verkleinwoord dagmaatje dagmaatjes

Zelfstandig naamwoord

de dagmaatm

  1. maat van de hoeveelheid land die iemand in een dag kan maaien, ongeveer heen halve hectare, 5000 m2
  2. (bouwkunde) omvang van een raam of deur aan de lichtzijde
Vertalingen

Gangbaarheid

69 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen