Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dag·han·del
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord daghandel
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de daghandelm

  1. het op dezelfde dag kopen en verkopen van iets (met name van effecten)
     Maar er kwam steeds meer kritiek op de Homeless Hotspots. Mensen noemden het uitbuiterij en gênant. Een blogger van Wired noemde het "extreem problematisch" en "iets uit een satirische scifi-dystopie". Een ander maakte de sarcastische opmerking dat z'n daghandel verpest was omdat z'n hotspot steeds wegliep.[1]
     Het zou gaan om werknemers die in sommige gevallen al ruim tien jaar in dienst waren. Ze gingen transacties aan met derivaten waarbij het verbod op daghandel, bij veel banken en vermogensbeheerders verboden, werd overtreden.[2]
     Bij de toestroom zal het volgens zakenbank Goldman Sachs, zelf actief in de goudhandel, niet blijven: zijn analisten verwachten dat het goud nog eens $200 duurder kan worden. De goudprijs raakte eerder de $1800 aan gedurende de daghandel maar bleef niet op dat niveau hangen.[3]
Afgeleide begrippen

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Dakloos en hotspot: je zal het maar zijn?” (Dinsdag 13 maart 2012, 09:22), NOS
  2.   Weblink bron “Risicomanagers BinckBank op non-actief gesteld” (14-11-2012), Tubantia
  3.   Weblink bron “Coronazorgen duwen goud boven $1800” (08 jul. 2020), De Telegraaf