• daar·me·de
  vnw. bijw.
  voorzetselbijwoord     mede  
 persoonlijk     ermede  
aanwijz.   nabij     hiermede  
  veraf     daarmede  
  vragend/betrekk.     waarmede  

(scheidbaar)
daarmede

  1. (verouderd), (formeel) daarmee
  2. met dat, met die
    • Daarmede is alles gezegd. 
84 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be