Frans

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van abus met het voorvoegsel dés- en met het achtervoegsel -er. [1]

Werkwoord

désabuser

  1. overgankelijk (iemand) teleurstellen, ontgoochelen
    «Ces années-là sont celles de tous les excès : grosses voitures, soirées alcoolisées, poudre à volonté. En face, des flics désabusés : « Si on avait du bol, on mettait une ou deux personnes en prison par an », admet l’un d’entre eux.»[2]
    Dat waren de jaren van alle excessen: dikke auto's, avondjes vol drank, coke naar hartenlust. Ermee geconfronteerd, de zwaar gedesillusioneerde agenten: „Als we geluk hadden, dan hadden we jaarlijks één of twee personen achter de tralies gezet”, gaf één van hen toe.
  2. overgankelijk (iemand's) ongelijk bewijzen, (iemand iets) duidelijk maken, uit de droom helpen
    «Dans nos longues promenades sur le pont, mes deux compagnons de voyage me désabusaient à qui mieux mieux, avec une verve désolante, et faisaient tomber mes plus chères espérances comme on gaule des noix en septembre.»[3]
    Tijdens onze lange wandelingen op de brug wedijverden mijn reisgenoten elkaar met naargeestige geestdrift wie de beste was om mij een illusie armer te maken en al mijn gekoesterde verwachtingen in het water te laten vallen zoals men noten in september met een stok oogst.

Verwijzingen

  1. désabuser (Etymologie) in: Le Trésor de la Langue Française informatisé (1971-1994)   op de website cnrtl.fr  .
  2.   Weblink bron
    Audrey Fournier
    “New York, années 1970 : dans les coulisses de la lutte antimafia” (1 augustus 2020 [herzien: 3 augustus 2020]) op lemonde.fr  
  3.   Weblink bron “La Grèce contemporaine” (1854), L. Hachette, Paris, p. 3.