cure
- Van Latijn cura, in het Engels bekend ca. 1300. Verwant met o.a. Nederlands kuur.[1]
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to cure |
he/she/it | cures |
verleden tijd | cured |
voltooid deelwoord |
cured |
onvoltooid deelwoord |
cured |
gebiedende wijs | curing |
cure
- onovergankelijk, (medisch) een kuur ondergaan/volgen, kuren
- onovergankelijk heilzaam werken
- onovergankelijk duurzaam worden
- overgankelijk, (medisch) (een ziekte) genezen [4], helen
enkelvoud | meervoud |
---|---|
cure | cures |
cure
vervoeging van |
---|
curar |
cure