culpabiliseren
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: culpabiliseren (hulp, bestand)
- IPA: / kʏlpabiliˈzerə(n) / (6 lettergrepen)
Woordafbreking
- cul·pa·bi·li·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
- uit het Latijn
Werkwoord
culpabiliseren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
culpabiliseren |
culpabiliseerde |
geculpabiliseerd |
zwak -d | volledig |
- iemand beschuldigen of zichzelf schuldig laten voelen
- ▸ Er was geen ander signaal mogelijk dan deze stille mars. Met zijn allen stil het hoofd buigen, en met zijn allen vragen dat dit niet meer zal gebeuren, en met zijn allen zwijgend beloven daar werk van te maken. Niemand criminaliseren, culpabiliseren, op de twee schuldige individuen na.[1]
Gangbaarheid
- Het woord culpabiliseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "culpabiliseren" herkend door:
29 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Wereldkundig” (25-04-2006), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be