coronapaniek
- co·ro·na·pa·niek
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | coronapaniek | |
verkleinwoord |
de coronapaniek v
- (medisch) paniek rond het uitbreken van een coronavirus en/of de maatschappelijke gevolgen ervan
- Toen het eerste besmettingsgeval in Nederland was sloeg de coronapaniek toe.