• con·ver·geert
vervoeging van
convergeren

convergeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van convergeren
    • Jij convergeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van convergeren
    • Hij convergeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van convergeren
    • Convergeert!