Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·tan·ten
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord contanten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de contantenmv

  1. klinkende munt, kasgeld, cash
    • Heb jij nog wat contanten bij je want we kunnen hier niet pinnen. 
     En wat zou hij dan zeggen? Ó jee, de contanten zijn op, dus nu moeten we huis en haard verlaten.[1]

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044645149
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be