consortium
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: consortium (hulp, bestand)
Woordafbreking
- con·sor·ti·um
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘tijdelijke vereniging van ondernemingen’ voor het eerst aangetroffen in 1901 [1]
- van het Latijn (met het voorvoegsel con-) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | consortium | consortia consortiums |
verkleinwoord | consortiumpje | consortiumpjes |
Zelfstandig naamwoord
- tijdelijke vereniging van een aantal bedrijven om een bepaald project aan te pakken
Verwante begrippen
Hyponiemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord consortium staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "consortium" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "consortium" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ consortium op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be