Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·sor·ti·um
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘tijdelijke vereniging van ondernemingen’ voor het eerst aangetroffen in 1901 [1]
  • van het Latijn (met het voorvoegsel con-) [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord consortium consortia
consortiums
verkleinwoord consortiumpje consortiumpjes

Zelfstandig naamwoord

het consortiumo [3]

  1. tijdelijke vereniging van een aantal bedrijven om een bepaald project aan te pakken
Verwante begrippen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen