Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·no·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van het Franse connoter (met het voorvoegsel con-) of daarvoor van het Latijnse 'connotare' (een bijbetekenis hebben) met het achtervoegsel -eren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
connoteren
connoteerde
geconnoteerd
zwak -d volledig

Werkwoord

connoteren

  1. naast een betekenis nog een bijbetekenis hebben ??
    • abracadabra: dat ligt niet aan meerwaarde-systemen op zich, maar aan het complexe systeem waarmee we op sociaal-symbolisch vlak connoteren 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid