Nederlands

 
confiserie
Uitspraak
Woordafbreking
  • con·fi·se·rie
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, verdere etymologie aldaar [1][2]
enkelvoud meervoud
naamwoord confiserie confiseries
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de confiseriev

  1. (snoepgoed), (industrie) bedrijf dat snoepgoed maakt
     Het produceren van de gehele collectie heeft meer dan 50 uur in beslag genomen. 'Je hebt te maken met het ontwerp, de productie en als het niet goed gaat, moet je weer opnieuw beginnen', legt Manfred Spaargaren van de gelijknamige confiserie uit Uithoorn uit.[3]
     Het draait volgens de krant om adventskalenders van Rausch, Confiserie Heilemann, Arko, Riegelein "The Simpsons", Feodora Vollmilch-Hochfein Chocolade, Smarties, Hachez Adventskalender "Schöne Weihnachtszeit", Friedel Adventskalender en Lindt "Adventskalender für Kinder".[4]
     De Zwitserse zoetwarenkoning Richard Sprüngli is op 97-jarige leeftijd overleden. Dat heeft zijn familie woensdag bekendgemaakt. Onder zijn leiding lanceerde het familieconcern Confiserie Sprüngli meer dan een halve eeuw geleden het befaamde Luxemburgerli-koekje.[5]
  2. (snoepgoed), (handel) winkel waar snoepgoed wordt verkocht
  3. snoepgoed, snoepwaren
Synoniemen

Gangbaarheid

35 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen

  1. confiserie op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    Miranda de Sain
    “Lauren Verster opent tijdelijke chocoladejuwelier” (5-10-2012), Tubantia
  4.   Weblink bron “Foute olie in Duitse adventskalenders” (26-11-2012), Tubantia
  5.   Weblink bron “Zwitserse zoetwarenkoning Sprüngli (97) overleden” (23-10-2013), Tubantia
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Frans

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  confiserie     la confiserie     confiseries     les confiseries  

Zelfstandig naamwoord

confiserie v

  1. (snoepgoed) snoep, snoepgoed, snoepwaren
  2. (snoepgoed), (industrie) confiserie [1], snoepfabriek
  3. (snoepgoed), (handel) confiserie [2], snoepwinkel
  4. (handel), (voeding) banketbakkerij