con m
- (vulgair) kut, kut-, lullig, klote
- «C’est con c’qui t’est arrivé ce matin.»
- Da's klote wat je vanochtend is overkomen.
- «Il a l’air con.»
- Hij ziet er achterlijk uit.
- «Ces filles sont vraiment connes.»
- Die meisjes zijn echt stom. [1]
con
- kind
- zaailing, jong boompje
- zich minachtend uiten over een vrouw
- con mụ đanh đá - een feeks
- cái con đáo đề - een helleveeg, een {vis}wijf
- zich kleinerend uitlaten over een persoon met een zekere sociale status
- con buôn - een zwarthandelaar
- de, een (klasserend lidwoord); voor dieren, wegen, rivieren, mes (con dao)...
- klein
con
- ik, jij, hij, zij: persoonlijk voornaamwoord om kinderen mee aan te duiden
- «Con mạnh khoẻ không? – Vâng, con mạnh khoẻ.»
- Alles goed met je? – Ja, met mij gaat alles goed.