compositum
- Geluid: compositum (hulp, bestand)
- com·po·si·tum
- In de betekenis van ‘wat samengesteld is’ voor het eerst aangetroffen in 1847.[1]
- Leenwoord uit Latijn compositum, het zelfstandig gebruikt voltooid deelwoord van compōnere ‘samenstellen’, waarvoor zie componeren.[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | compositum | composita |
verkleinwoord | compositumpje | compositumpjes |
- (taalkunde) samenstelling: samengesteld woord
1. zie: samenstelling
- Het woord compositum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "compositum" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ compositum op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).