Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • com·po·ne·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
componeren
componeerde
gecomponeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

componeren

  1. overgankelijk, (muziek) een muziekstuk schrijven
    • Hij had twee sonates gecomponeerd. 
  2. uit onderdelen een nieuw geheel maken
    • Hij had met alle hem bekende ingrediënten weer een nieuw spannend verhaal gecomponeerd. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen