Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • com·bi
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord combi combi's
verkleinwoord combietje combietjes

Zelfstandig naamwoord

de combim

  1. (informeel) bundeling van verschillende eenheden of functies in één geheel
  2. (verkeer) auto met extra ruimte die voor personenvervoer en licht goederentransport gebruikt kan worden
    1. (informeel) (België) personenbusje als vervoersmiddel van de politie
  3. (luchtvaart) passagiersvliegtuig met extra ruimte voor vracht
  4. gebruikt als eerste lid in samenstellingen
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Frans

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

combi v

  1. (spreektaal) combinatie [1]
  2. (spreektaal) overall [1]
  3. (spreektaal) motorpak [1]

Verwijzingen