Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • coö·pe·ra·tie, co·ope·ra·tie
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘samenwerking’ voor het eerst aangetroffen in 1663 [1]
  • Leenwoord uit Frans coopération, ontleend aan Latijns cooperātiō.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord coöperatie coöperaties
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de coöperatiev

  1. een vorm van samenwerken
    • De coöperatie tussen de landen verliep soepel. 
  2. (economie) zelfstandige, op samenwerking opgerichte vereniging die tot doel heeft in bepaalde stoffelijke behoeften van haar leden te voorzien krachtens met hen gesloten overeenkomst
    • Een coöperatie is een onafhankelijke onderneming in eigendom van en bestuurd door degenen die er gebruik van maken.[3] 
    • De boeren werkten samen in een coöperatie. 
Schrijfwijzen
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen