clinch
- clinch
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘het elkaar vasthouden van boksers’ voor het eerst aangetroffen in 1946 [1]
- van het Engelse clinch
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | clinch | |
verkleinwoord |
de clinch m
- conflict, elkaar omvat houden bij het boksen
- Zij liggen met elkaar in de clinch, ze hebben ruzie met elkaar.
- in de clinch liggen met iemand
een conflict hebben met iemand
- Het woord clinch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "clinch" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "clinch" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be