clinch bij boksen
  • clinch
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘het elkaar vasthouden van boksers’ voor het eerst aangetroffen in 1946 [1]
  • van het Engelse clinch
enkelvoud meervoud
naamwoord clinch
verkleinwoord

de clinchm

  1. conflict, elkaar omvat houden bij het boksen
    • Zij liggen met elkaar in de clinch, ze hebben ruzie met elkaar. 
  • in de clinch liggen met iemand
een conflict hebben met iemand
91 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[2]