claque
- cla·que
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘samendrukbare hoge hoed’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | claque | claques |
verkleinwoord | - | - |
- uitklapbare (resp. opvouwbare) hoge hoed
- de gezamenlijke claqueurs
- Het woord claque staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "claque" herkend door:
43 % | van de Nederlanders; |
42 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "claque" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ claque op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Afgeleid van het Franse woord claquer ("met de handen klappen")
enkelvoud | meervoud |
---|---|
claque | claques |
claque
- in een publiek een groepje mensen dat is ingehuurd om te applaudisseren bij optredens
claque v
- (spreektaal) afgang
- «Ces Ritals ont pris une bonne claque contre les Bataves.»
- Die Italianen zijn flink afgegaan tegen (letterlijk: hebben een flinke mep gekregen van) de Hollanders. [1]
- «Ces Ritals ont pris une bonne claque contre les Bataves.»
claque m