cité
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ci·té
Woordherkomst en -opbouw
- van Frans cité ouvrière "arbeidersstad" [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | cité | cités |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- als geheel ontwikkelde buurt met bedrijfswoningen voor een bepaald bedrijf
- "(…) Toen hij eens in Middelburg een lezig gaf, hoorde ik dat hij ruimtevaarder was en dat hij geboren was in Sluiskil!" Daar is Van de Vijver zelf ook geboren." In de cité, misschien vijfhonderd meter van de plek waar Lodewijk geboren is. (…)" [2]
Synoniemen
Hyponiemen
Gangbaarheid
- Het woord cité staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "cité" herkend door:
49 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ cité op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Damme, R. van"Grote liefde voor klein vlekje: Sluiskil" in: Provinciale Zeeuwse Courant jrg. 254 nr. 223 (20 september 2012); p. 65 (Zeeland 21) kol. 2; geraadpleegd 2019-02-07
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Frans
Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
Zelfstandig naamwoord
cité v
- (plechtig) stad
- (spreektaal) meestal problematische buitenwijk van grote stad
- «Les flammes du mal ont frappé la cité.»
- De vlammen van het kwaad hebben de buitenwijken getroffen. [1]
- «Les flammes du mal ont frappé la cité.»
Verwijzingen
Spaans
Werkwoord
vervoeging van |
---|
citar |
cité
- eerste persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito indefinido) van citar