Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cin·na·mo·mum
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

cinnamomum m / o

  1. (kookkunst) (verouderd) specerij afkomstig uit de vermalen bast van de kaneelboom Cinnamomum verum  
     Alleen van dat recept genieten wij al, van het nog gesloten zakje en van de vage, geheimzinnige reuk, die er uit opstijgt, het aroom, zoals wij thans weten, van crocus en cinnamomum en andere kruiden.[1]
     Hij nu noemt de cinnamomum in het geheel niet, nóch als handelsartikel in Arabische, nóch in Indische havens.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    F.
    Slemp in: Beatrijs; katholiek weekblad voor de vrouw, jrg. 12 nr. 4 (23 januari 1954), Spaarnestad, Haarlem, p. 307 kol. 2
  2.   Weblink bron
    J. Gonda
    Kleine bijdrage tot de kennis van den kaneelhandel in de oudheid in: Tijdschrift van het Aardrijkskundig Genootschap, serie 2 deel 49 (1932), E.J. Brill, Leiden, p. 416