Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • chris·ten·mens
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord christenmens christenmensen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de christenmensm

  1. (religie) iemand die een christelijk geloof belijdt
     Hij heeft geen medelijden met een christenmens.[3]
     Ik ben rooms-katholiek. Liever noem ik me een christenmens. Ik vecht de evolutietheorie niet aan, maar er is zoveel dat we als mens nooit zullen bevatten..."[4]
  2. (figuurlijk) fatsoenlijk mens, westers persoon
     Een vreemdeling! Enige honderden mijlen ver buiten ons land geboren! Op een gans verschillende wijze gekleed! En een taal sprekende, die geen christenmens verstaan kan! Welk een wonderlijk schepsel![5]
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. christenmens op website: Etymologiebank.nl
  3. Anna Karenina”   (1877), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028276062
  4.   Weblink bron “Pionier voor het leven” (07-05-2009), Tubantia
  5.   Weblink bron
    Dorothée Sturkenboom
    “Een verdeelde Verlichting. Stemmen uit de spectators.” (2001), Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, ISBN 9025358780, p. 81 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren