• ce·re·braal
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wat de hersenen betreft’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • met het voorvoegsel cerebro- en met het achtervoegsel -aal [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen cerebraal cerebraler cerebraalst
verbogen cerebrale cerebralere cerebraalste
partitief cerebraals cerebralers -

cerebraal

  1. (medisch) met betrekking tot de grote hersenen
  2. zeer verstandelijk, uitsluitend redenerend, zeer rationeel
81 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[3]