Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cen·tra·li·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘in één punt samenbrengen’ voor het eerst aangetroffen in 1904 [1]
  • afgeleid van het Franse centraliser (met het achtervoegsel -iseren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
centraliseren
centraliseerde
gecentraliseerd
zwak -d volledig

Werkwoord

centraliseren

  1. overgankelijk op één punt samenbrengen
    • Het bestuur van de stad is gecentraliseerd. 
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen