centraliseren
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- cen·tra·li·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘in één punt samenbrengen’ voor het eerst aangetroffen in 1904 [1]
- afgeleid van het Franse centraliser (met het achtervoegsel -iseren) [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
centraliseren |
centraliseerde |
gecentraliseerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
centraliseren
- overgankelijk op één punt samenbrengen
- Het bestuur van de stad is gecentraliseerd.
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. op één punt samenbrengen
Gangbaarheid
- Het woord centraliseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "centraliseren" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ "centraliseren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ centraliseren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be