Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cen·su·re·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vrijheid van meningsuiting beperken’ voor het eerst aangetroffen in 1726 [1]
  • afgeleid van het Franse censurer (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
censureren
censureerde
gecensureerd
zwak -d volledig

Werkwoord

censureren

  1. overgankelijk bewust informatie uit de media weghalen
    • In China wordt er veel gecensureerd door de overheid. 
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen