1. Beschilderde castagnetten.
  • cas·tag·net
enkelvoud meervoud
naamwoord (castagnet)* castagnetten
verkleinwoord - -

de castagnetv / m

  1. (muziek) elk van de twee bolvormige stukjes hout, die met een touwtje aan elkaar verbonden een handklepper vormen, zoals die veel gebruikt wordt bij het dansen van de flamenco
    Meestal houdt de bespeler in elke hand een klepper met een verschillende toonhoogte.
     Het meest bijzondere gedeelte van de dienst is de muziek, die gespeeld wordt op grote trommels in de vorm van vaten, kebro's, begeleid door sistra's, kleine instrumenten met houten grepen waaraan een rij zilveren schijven is gehecht, die een geluid produceren dat op dat van een castagnet of een tamboerijn lijkt.[3]
  • Dit woord wordt meestal in het meervoud gebruikt. Tegenwoordig wordt het enkelvoud ook wel gebruikt om één klepper in zijn geheel aan te duiden.
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. castagnet op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    Michael Palin (vert. Ruud van de Plassche
    “Van pool tot pool” (2010), Ambo/Anthos B.V., ISBN 9789026323751, hfst. Dag 83 Addis Abeba