Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • car·ga·door
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Spaans, in de betekenis van ‘scheepsbevrachter’ voor het eerst aangetroffen in 1472 [1]
  • Van het Spaanse cargador
enkelvoud meervoud
naamwoord cargadoor cargadoors
verkleinwoord cargadoortje cargadoortjes

Zelfstandig naamwoord

de cargadoorm

  1. (beroep), (scheepvaart) iemand die vooral op logistiek niveau bemiddelt tussen de reder en de verlader
    • De cargadoor was slecht voorbereid op verandering. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

48 % van de Nederlanders;
12 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen