Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ca·pil·lair
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘haar-’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • afgeleid van het Franse capillaire met het achtervoegsel -air [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord capillair capillairen
verkleinwoord capillairtje capillairtjes

Zelfstandig naamwoord

het capillairo [3]

  1. (medisch) dun buisje; een haarvat, bijv. het kleinste vat van de bloedsomloop
Vertalingen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen capillair capillairder capillairst
verbogen capillaire capillairdere capillairste
partitief capillairs capillairders -

Bijvoeglijk naamwoord

capillair [4]

  1. (natuurkunde) De dikte van een haar of haarvat hebbend of daaruit bestaand
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

76 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen