buk
- buk
vervoeging van |
---|
bukken |
buk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bukken
- Ik buk.
- gebiedende wijs van bukken
- Buk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bukken
- Buk je?
- Het woord buk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- IPA: /buʔ/
buk
buk m
buk m