Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • buik·lan·ding
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord buiklanding buiklandingen
verkleinwoord buiklandinkje buiklandinkjes

Zelfstandig naamwoord

de buiklandingv

  1. (luchtvaart) landing van een vliegtuig op de romp in plaats van op de wielen bij defect aan het landingsgestel

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen