Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bud·get·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
budgetteren
budgetteerde
gebudgetteerd
zwak -d volledig

Werkwoord

budgetteren

  1. overgankelijk onderbrengen in een begroting
    • Voortaan is dit gebudgetteerd op landelijk niveau om te voorkomen dat de kosten sterk kunnen stijgen. 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid