Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • brui·nig
Woordherkomst en -opbouw
  • Afleiding van bruin met het achtervoegsel -ig.
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen bruinig bruiniger bruinigst
verbogen bruinige bruinigere bruinigste
partitief bruinigs bruinigers -

Bijvoeglijk naamwoord

bruinig

  1. een beetje bruin
    • Na zijn val op het pad had zijn gezicht iets bruinigs. 
  2. op bruin lijkend
    • Dit paars is bijna bruinig. 
Vertalingen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be