Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • brouil·le
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord brouille brouilles
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de brouillev / m

  1. ernstig meningsverschil met onvriendelijke uitingen over en weer
    • Zo heeft Ten Bosch’ moeder een dochter uit een eerder huwelijk met een SS-officier, die na afloop van hun huwelijksreis aan het Oostfront is gesneuveld. Als Ten Bosch de waarheid achterhaalt en er een roman over schrijft, levert dat hem een brouille op met zijn broer. [3]
    • Maar om kort te gaan - kijk nou uit en doe niet weer zo lullig. Ik kan met jou toch moeilijk een brouille gaan maken. [4]
Synoniemen

Gangbaarheid

56 % van de Nederlanders;
51 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen


Frans

Uitspraak
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  brouille     la brouille     brouilles     les brouilles  

Zelfstandig naamwoord

brouille v

  1. ruzie, brouille
Overerving en ontlening

Werkwoord

vervoeging van
brouiller

brouille

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van brouiller
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van brouiller
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van brouiller