Nederlands

 
briefweger
Uitspraak
Woordafbreking
  • brief·we·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord briefweger briefwegers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de briefwegerm

  1. een middel om het gewicht van poststukken te bepalen
     Een zware taak legt U daar zoo maar op eens op mijn schouders. Niet meer of minder, dan Uwe beminnelijke regelen moet ik met een uitteraard pijnlik schrijven beantwoorden. Sta mij derhalve toe níet Uw woorden één voor één op een goudschaaltje te wegen; het zoude de sensatie in mij wakker roepen, van het wegen van varkens op een briefweger, of ook wel brieven op een weegschaal voor varkens; wat trouwens zooals U in Uw latere leven zult ontdekken ongeveer hetzelfde is.[1]
Schrijfwijzen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Adriaan Rappard
    “Ingezonden stukken.” (1904), DBNL