Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bracht te·weeg
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
teweegbrengen

bracht teweeg

  1. enkelvoud verleden tijd van teweegbrengen
    • Ik bracht teweeg. 
    • Jij bracht teweeg. 
    • Hij, zij, het bracht teweeg. 


Gangbaarheid