braafheid
- braaf·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | braafheid | braafheden |
verkleinwoord |
de braafheid v
- het braaf, netjes en gehoorzaam zijn, vaak ook in de betekenis van te netjes zijn
- „Je suis un vieux motherfucker” zingt hij op zijn nieuwe album Human Incognito, waarmee hij zich verzet tegen de braafheid en de harteloosheid in de rockmuziek van nu. Met zijn mengelmoes van Engels, Frans en een beetje Nederlands is hij een zeldzaam authentiek vertolker van de Vlaamse volksziel. [2]
- deugdzaamheid, flinkheid, gehoorzaamheid, goedheid, oppassendheid, rechtschapenheid, eerlijkheid, integriteit
- Het woord braafheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "braafheid" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Jan Vollaard 23 februari 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be