• bo·ven·grens
enkelvoud meervoud
naamwoord bovengrens bovengrenzen
verkleinwoord

de bovengrensv / m

  1. de grens aan de bovenkant; het maximum
     Of zijn optimisme terecht is zal de komende dagen moeten blijken. Mocht de daling inderdaad doorzetten, dan betekent het dat de bovengrens van 1250 IC-bedden niet bereikt gaat worden. Er liggen nu 1083 patiënten op de intensivecareafdelingen.[2]
     In de geheime notitie waarschuwen juristen en adviseurs van de ministers dat zonder ingrijpende maatregelen een vergunning afgegeven kan worden voor maximaal 400.000 vliegbewegingen per jaar, een afname van 20 procent. Demissionair minister Visser wil in het openbaar niet op deze cijfers reageren. Nu geldt een bovengrens van 500.000 vliegbewegingen, maar die wordt niet gehaald vanwege de coronacrisis.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “RIVM: coronacijfers iets gedaald, maar nog altijd op hoog niveau” (Dinsdag 7 december 2021, 15:11), NOS
  3.   Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Minister zwijgt over minder vluchten Schiphol, erkent 'allerlei' problemen” (Vrijdag 10 december 2021, 18:03), NOS