Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bo·ven·deel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bovendeel bovendelen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

bovendeel o [1]

  1. het gedeelte aan de bovenkant; het gedeelte aan de bovenzijde
     De complete bovenbouw van de historische ophaalbrug moet worden verwijderd om het verkeer weer doorgang te verlenen. Door de botsing is een staander vrijwel doormidden gebroken. Het verwijderen van het bovenste deel van de brug gebeurt vrijdag. Mogelijk dat verkeer nog voor het weekend weer over de geamputeerde brug kan. Na reparatie wordt het bovendeel later weer teruggeplaatst.[2]
     De vrouw sloeg de man, die haar daarna volgens protocol vastpakte en haar tegen de grond werkte. De vrouw viel daarbij op haar achterwerk en brak het bovendeel van haar scheenbeen in het kniegewricht.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Harseveldbrug zwaar beschadigd” (06-12-2012), Tubantia
  3.   Weblink bron
    Ronald Vrugteman
    “Beveiliger uit Rijssen niet schuldig aan mishandeling” (12-01-2019), Tubantia