Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bouw·fonds
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwfonds bouwfondsen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het bouwfondso

  1. (bouwkunde), (financieel) fonds waaruit bouwkosten betaald of voorschotten daarop gegeven worden
  2. (geschiedenis), (bouwkunde), (financieel) fonds dat onder de naam Bouwfonds (Nederlandse Gemeenten) door heel Nederland betaalbare woningen heeft gebouwd maar nu is geprivatiseerd en daarna werd geplaagd door vastgoedfraude uitgevoerd door de directie

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be