boudoir
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bou·doir
Woordherkomst en -opbouw
- van Frans boudoir zn , in de betekenis van ‘damesvertrek’ voor het eerst aangetroffen in 1832 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boudoir | boudoirs |
verkleinwoord | boudoirtje | boudoirtjes |
Zelfstandig naamwoord
het boudoir o
- (wonen) klein vertrek, speciaal bedoeld voor dames om zich om te kleden en op te frissen
- Zij sloot zich in haar boudoir op en liet zich op een stoel neerzinken[4]
- (voeding) langwerpig luchtig koekje met aan de bovenkant een laagje suiker
- ▸ We kennen ze als lange vingers, maar hun iets sjiekere naam is boudoir; er staat ook ‘boudoir’ op de lange vingers die je in de supermarkt kunt kopen.[5]
Synoniemen
- [2] lange vinger, vingerkoek
Gangbaarheid
- Het woord boudoir staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "boudoir" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[6] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ boudoir op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "boudoir" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Het bloemenmeisje - Volume 1, p. 136, 1875
- ↑ Weblink bron René Dings“Van Appelbol tot Zeeuwse bolus: Gebakwoordenboek”, e-book (2019), Nijgh en Van Dithmar, Amsterdam, ISBN 9789038807577, hfst. L
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Frans
Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
boudoir | le boudoir | boudoirs | les boudoirs |
Zelfstandig naamwoord
boudoir m
- (wonen) boudoir, dameskamer, damesvertrek
- (snoepgoed) lange vinger (koek)