Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bos·pad·den·stoel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bospaddenstoel bospaddenstoelen
verkleinwoord bospaddenstoeltje bospaddenstoeltjes

Zelfstandig naamwoord

de bospaddenstoelm

  1. paddenstoelen die in het bos voorkomen en al dan niet giftig zijn.
    • Met kerst hebben wij een heerlijke bospaddenstoelensoep gegeten 

Gangbaarheid