Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boos·doet

Werkwoord

vervoeging van
boosdoen

boosdoet

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boosdoen
    • ... dat jij boosdoet. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boosdoen
    • ... dat hij boosdoet.